
‘Is het twaalf uur?’ zei mijn moeder toen de telefoon overging. ‘Dan zal het T. wel zijn die vanuit Noorwegen belt’. En dat klopte. Terwijl mijn moeder sprak met een op vakantie zijnde dochter, maakte ik van de gelegenheid gebruik haar eettafel te fotograferen. Die je ook haar bureau zou kunnen noemen. Onze koffiekopjes staan er nog, net als de koektrommel en wat bonbons. Haar blocnote binnen handbereik ‘want ik moet wel alles opschrijven tegenwoordig’. Daaronder een boekje met foto’s van alle kleinkinderen met hun gezinnen met hun namen erbij zodat het als naslagwerk dient. In haar agenda leest ze dat er binnenkort een achterkleinkind jarig is, ‘maar hoe ziet ze er ook al weer uit?’ Ze zal hoogstpersoonlijk een felicitatiekaart sturen. Het van een andere dochter gekregen boek met verhalen van honderdjarigen ligt voor de grijp. Soms leest iemand haar er uit voor, soms leest ze zelf zo’n verhaal, dat veel herkenning oplevert. We eten samen een boterhammetje en ik doe nog wat kleine klusjes. Ze geeft toe mijn vader nog elke dag te missen maar blijft met haar optimisme en hartelijkheid een gezellige gastvrouw bij wie je met genoegen aan de gastvrije tafel schuift. ‘Neem nog een bonbon mee voor onderweg, kind’ zegt ze als ik weer wegga. Dat werd een dropje uit de droppot op een andere tafel. Vond ze ook goed.